|
|
Art. 6.
|
|
28/04/1954
|
De revisoren zenden maandelijks aan de Minister, waarvan de organismen afhangen en aan de Minister van Financiën, een verslag over hun werking.
|
|
28/04/1954
|
Ieder kwartaal maken zij hun daarenboven een nauwkeurig verslag betreffende al de problemen die in het raam van hun opdracht vallen.
|
|
28/04/1954
|
Dit verslag behelst inzonderheid:
|
|
28/04/1954
|
a) een overzicht van de manier waarop zij hun opdracht hebben volbracht;
|
|
28/04/1954
|
b) hun opmerkingen over het houden van de comptabiliteit, overeenkomstig de besluiten terzake;
|
|
28/04/1954
|
c) een verslag over de verificatie van de bestaande goederen en waarden, die zij hebben ondernomen;
|
|
28/04/1954
|
d) eventuele opmerkingen wat betreft het eerbiedigen, door de organismen, van de andere wettelijke en reglementaire beschikkingen.
|
|
28/04/1954
|
In de maand die volgt op het opmaken van de balans, de verlies- en winstrekening of de jaarlijks rekening, sturen zij ten slotte aan de bovengemelde Ministers een omstandige kritische ontleding van de actieve en passieve toestand van het organisme, alsmede over de uitslagen van de uitbating en het beheer, zoals zij blijken uit de rekeningen van de instelling.
|
|
28/04/1954
|
Zij bezorgen een afschrift van deze verschillende verslagen aan de bestuursorganen van de instelling en, naargelang de omstandigheden, aan de regeringscommissarissen, aan de afgevaardigde van de Minister van Financiën en aan de inspecteur van financiën.
|