|
|
Art. 54.
|
|
01/12/1997
|
De aan de geesteszieke gerechtigden verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden betaald onder de volgende voorwaarden:
|
|
01/12/1997
|
1° wanneer de geesteszieke noch in een psychiatrische dienst, noch in een gezin ter verpleging is opgenomen:
|
|
01/12/1997
|
a) aan de voogd, wanneer de geesteszieke onbekwaam is verklaard;
|
|
01/12/1997
|
b) aan de in toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek aangestelde voorlopige bewindvoerder wanneer de onbekwaamverklaring van de geesteszieke is gevorderd;
|
|
01/12/1997
|
c) aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber of aan zijn zaakwaarnemer wanneer het gaat om een gerechtigde die meerderjarig of een ontvoogde minderjarige is;
|
|
01/12/1997
|
d) aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent wanneer de gerechtigde een minderjarige is die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft, die, in toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, wegens ernstige geestelijke achterlijkheid in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard;
|
|
01/12/1997
|
e) aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat, of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft die in toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, wegens ernstige geestelijke achterlijkheid in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard.
|
|
01/12/1997
|
2° wanneer de geesteszieke in een psychiatrische dienst of in een gezin ter verpleging is opgenomen, worden de uitkeringen in opvolgende orde betaald:
|
|
01/12/1997
|
a) aan één van de onder 1° a) of b) bedoelde personen;
|
|
01/12/1997
|
b) aan de voorlopige bewindvoerder die door de vrederechter is aangesteld in toepassing van artikel 488bis, c), § 1, van het Burgerlijk Wetboek.
|