6.1 Conclusies

6.1.1 Het absolute aantal CT en MRI-verstrekkingen blijft stijgen

Het jaarlijks aantal verstrekkingen CT en MRI stijgen sneller dan de bevolkingsgroei. Deze groei is voornamelijk te vinden in de algemene ziekenhuizen. Voor onderzoeken in de anatomische regio schedel en wervelzuil zien we een beperkte daling van het aantal CT onderzoeken. De proportie van MRI-onderzoeken evolueert naar een groter aandeel van MRI-verstrekkingen op het totaal. Er is hierbij een sterke regionale variatie. In het Waalse Gewest is het kleiner aandeel aan MRI-onderzoeken voornamelijk te verklaren door een hoger aantal ambulante CT onderzoeken per inwoner. Als mogelijke verklaring voor de geografische variatie kan gedacht worden aan een verschil in patiëntenkarakteristieken (leeftijd, geslacht, Verzekeringsinstellingen en sociale status). We zien in de analyses met de voor ons beschikbare patiëntkarakteristieken echter geen aanwijzing dat deze de grote geografische verschillen kunnen verklaren. Een overzicht van de variabiliteit in de proportie en het type herhalingen toont opnieuw een regionaal verschil. Daarbij valt op dat Vlaanderen goed scoort op gebied van het beperken van herhalingen van dezelfde verstrekking maar meer herhalingen binnen dezelfde anatomisch regio doet met een ander toestel. We maken de kanttekening bij deze bevinding dat het niet mogelijk is om op basis van de voor ons beschikbare data te differentiëren tussen een ‘goede’ of medisch noodzakelijke herhaling en een ‘slechte’ of ongewenste/overbodige herhalingen. Maar we stellen ons wel de vraag of een herhaling binnen de \(90\) dagen onafhankelijk van het type herhaling altijd een medische meerwaarde heeft. Naast deze factoren heeft ook de grootte van het ziekenhuis een effect op het percentage van herhalingen dat wordt uitgevoerd. Waarbij een ziekenhuis met meer verstrekkingen relatief meer herhalingen uitvoert. Ook merken we op dat het aantal voorschrijvers per patiënt in een arrondissement positief gecorreleerd lijkt te zijn met het aantal herhalingen. Het statistisch model dat we opstelden bevestigt de invloed van deze patiëntkarakteristieken op de keuze voor MRI dan wel CT. Een groot deel van de variabiliteit tussen de ziekenhuizen blijft echter onverklaard ook na correctie voor de voor ons beschikbare patiëntkarakteristieken.

6.1.2 Het kadaster is een nuttig instrument, maar er is nood aan een betere (technische) implementatie

We zien een zekere variabiliteit in het aantal toestellen in de periode waarvan we weten dat er geen nieuwe MRI-toestellen vergund zijn. We nemen aan dat dit komt door vertragingen in de melding van het toestel aan de FOD VVVL en de uiteindelijke aanpassing van de facturatiestatus van een toestel. We zien dat de gegevens uit het kadaster niet steeds overeenkomen met het gebruik van toestellen zoals we die in de aanrekeningsgegevens vinden. Zo worden verstrekkingen uitgevoerd en aangerekend met toestellen op datums die buiten de periode liggen waarin deze toestellen als actief zijn opgenomen in het kadaster. Uit het kadaster blijkt dat er vooral veel MRI-toestellen staan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Van deze regio is geweten dat ongeveer 30% van de patiënten uit het hinterland afkomstig is.

6.1.3 Opleidingsprofielen

We hebben het personeelsprofiel voor beeldvormend personeel in kaart gebracht. Het grootste aantal FTE’s wordt ingevuld door tewerkstelling van verpleegkundigen en technologen medische beeldvorming (TMB). Er is geen significante invloed van het ziekenhuistype op het aantal FTE van bijvoorbeeld TMB’ers. De grootte van het ziekenhuis oefent daar wel een invloed op uit. Er is echter een zekere variabiliteit tussen ziekenhuizen, ook van vergelijkbare omvang, waar het personeelsprofiel grote verschillen vertoont.

6.1.4 Er zijn nog stappen te maken rond digitalisatie

Uit de vragenlijsten blijkt dat nog niet alle ziekenhuizen naar een geheel gedigitaliseerde werkwijze zijn overgegaan. Zo zien we bijvoorbeeld dat aanvraagformulieren nog niet vaak digitaal beschikbaar zijn. We merken op dat verslagen en/of beelden van radiologische onderzoeken niet steeds gedeeld worden buiten het ziekenhuis via bijvoorbeeld hubs. De integratie van deze gegevens in het EPD is nog geen gemeengoed en verloopt nog niet overal op een gebruiksvriendelijke manier.

We zien dat in de verwerking van de terugbetalingen soms nog fouten opduiken die leiden tot de terugbetaling van niet bestaande verstrekkingen of verstrekkingen die niet zouden moeten worden terugbetaald. Uit de audit is gebleken dat een diepgaande analyse in de data voor alle ziekenhuizen kan leiden tot de identificatie van dit soort bugs.

De wachttijden zijn in het algemeen in orde, maar vooral voor niet-geplande MRI-onderzoeken waar de wachtijd langer is dan 24 uur kan de organisatie nog verder op punt gesteld worden om te voorkomen dat urgente beeldvorming te lang op zich laat wachten.

6.1.5 Geografische- en praktijkvariatie

In deze audit hebben we opnieuw vastgesteld dat er sprake is van een sterke variatie tussen de regio’s in het gebruik van zware medische beeldvorming. We zijn op basis van de beschikbare gegevens niet in staat om deze variatie te verklaren. We zien dat ook na correctie met de patiëntkenmerken en gewest er een aanzienlijk onverklaarde variatie blijft bestaan tussen de ziekenhuizen. Op dit moment kan niet gemeten worden of er substitutie wordt toegepast door de arts-specialist in de röntgendiagnose. Er bestaat geen specifieke nomenclatuurcode waaruit we dat kunnen afleiden. Het recht om een onderzoek te vervangen door een meer aangewezen onderzoek wordt omschreven in de richtlijnen rond het consultance honorarium. Dit consultance honorarium is echter niet uniek voor het uitvoeren van substitutie. Hierbij merken we op dat er evenmin een honorarium voorzien is indien substitutie zou leiden tot het niet uitvoeren van een beeldvormingsonderzoek.

Kijkende naar het percentage voorgeschreven zware medische beeldvorming zien we dat er een verschil is tussen het voorschrijfgedrag van huisartsen op basis van gewest. Specifiek worden er relatief meer CT-onderzoeken voorgeschreven door huisartsen in Wallonië. Dit kan een aangrijpingspunt zijn voor opleidingen die zich richten op het reduceren in het voorschrijven van CT-onderzoeken waar onderzoeken zonder ioniserende straling een passend alternatief zijn.

We zien dat het gebruik van een beleid in de ziekenhuizen voor het reduceren van het aantal CT-onderzoeken een effect heeft op de proportie van MRI verstrekkingen die worden uitgevoerd. Daarnaast zien we een groter variëteit tussen de ziekenhuizen in het al dan niet aanwezig zijn van interne procedures. Hoewel we het effect daarvan niet statistisch kunnen aantonen, zijn goede interne procedures een manier om de kwaliteit van zorg te verhogen door onnodige variatie te reduceren.

6.1.6 Radiofarmaca o.b.v. de bevraging door het FAGG

Radiofarmaceutische geneesmiddelen met een Vergunning voor het in de Handel Brengen (VHB), en radiofarmaceutische geneesmiddelen die gebruikt worden in een klinische studie (als zgnd. Investigational Medicinal Product of IMP), dienen door de fabrikant geanalyseerd en vrijgegeven te worden volgens het door het FAGG goedgekeurde dossier en volgens de daarin vermelde specificaties. Er is strikt genomen geen wettelijke vereiste om radiofarmaceutische magistrale bereidingen te analyseren en vrij te geven. Echter, gezien het gebrek aan grondstoffen die door het FAGG vergund zijn volgens het Koninklijk Besluit van 19 december 1997 om radiofarmaceutische bereidingen te maken, kan de kwaliteit van deze grondstoffen (meer bepaald de koude kits) niet gegarandeerd worden. Daarom is het aanbevolen om op deze bereidingen bepaalde analyses uit te voeren, hetzij vóór toediening hetzij na toediening. Wij herinneren u eraan dat de apotheker verantwoordelijk is voor de kwaliteit van alle geneesmiddelen die in het ziekenhuis waarvoor hij of zij verantwoordelijk is worden toegediend. PSMA is daar op dit moment een voorbeeld van; er bestaan verschillende bronnen van PSMA met uiteenlopend kwaliteitsniveau, die zowel met 68Ga als met 18F kunnen gelabeld worden en wat frequent wordt toegepast.

De reden waarom er in sommige ziekenhuizen geen vrijgave gebeurt kan uit de vragenlijst niet achterhaald worden, maar gezien de aard van het geneesmiddel en het bereidingsproces is het aangewezen om toch een vrijgave te voorzien door een hiervoor aangeduide verantwoordelijke.

M.b.t. het gebruik van generatoren zien we dat er nog steeds generatoren zonder een VHB gebruikt worden. Er wordt herhaald dat, indien er generatoren met een VHB beschikbaar zijn, enkel deze mogen gebruikt worden.